Duitse Getto-uitkering ook in 2015 onbelast

Mevrouw X was slachtoffer van de vervolging van Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zij ontving in 2015 vanuit Duistland € 10.472,- en € 50.928,- als compensatie voor gemist pensioen in verband met door haar tijdens de Tweede Wereldoorlog verrichte arbeid in het Amsterdamse getto. Deze uitkeringen ontving zij van de Deutsche Rentenversicherung (DRV) op grond van de wet Zahlbarmachung von Renten aus Beschäftigungen in einem Ghetto (ZRBG), ook wel bekend als de zogeheten Getto-uitkering..

De inspecteurs verleenden voor deze uitkering een aftrek ter voorkoming van dubbele belastingen van € 21.106,-. Als gevolg van de werking van het in het belastingverdrag opgenomen progressievoorbehoud (op grond waarvan Nederland de uitkeringen tot het inkomen uit werk en woning mag rekenen onder het verlenen van een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting) leidde dit uiteindelijk wel tot een hogere inkomstenbelastingschuld en tot een hogere premieschuld. De uitkeringen leidden ook tot een verhoging van het toetsingsinkomen voor inkomensafhankelijke regelingen met als gevolg lagere toeslagen en/of tegemoetkomingen.

X was het daar niet mee eens en startte een beroepsprocedure. Hof Amsterdam gaf haar op 7 mei 2019 gelijk, nadat Rechtbank Noord-Holland haar in eerste aanleg in het ongelijk had gesteld. Het Hof was het in eerste instantie met de rechtbank eens, maar gaf X toch gelijk in hoger beroep omdat de ZRBG-uitkeringen veel weg hadden van de zogeheten Artikel 2-Fondsuitkeringen. Deze Artikel 2-Fondsuitkeringen, die de Duitse overheid had vrijgesteld terwijl de Nederlandse overheid deze wel in de heffing wilde betrekken, werden uiteindelijk na de nodige protesten onbelast gelaten door een wetswijziging. Op grond daarvan werden de Artikel 2-Fondsuitkeringen vanaf 1 januari 2016 expliciet vrijgesteld van belasting- en premieheffing, zodat de Staatssecretaris van Financiën met deze wetswijziging voor dergelijke uitkeringen ook de nadelige gevolgen van het progressievoorbehoud heeft ongedaan gemaakt. Na de nodige protesten had de Staatssecretaris van Financiën ook voor de ZRGB-uitkeringen uiteindelijk in 2018 de nadelige gevolgen van het progressievoorbehoud weggenomen, nadat hij eerst een oplossing had afgehouden. Anders dan bij de Artikel 2-Fondsuitkeringen had hij daarbij uitdrukkelijk niet gekozen voor invoering van een wettelijke vrijstelling of voor een oplossing in het belastingverdrag (lees ook ons nieuwsbericht: Getto-uitkering vanaf 1 januari 2016 toch niet belast). De terugwerkende kracht van deze in 2018 ingevoerde oplossing heeft hij daarbij beperkt tot 1 januari 2016, met als motivering dat de vrijstelling voor de Artikel 2-Fondsuitkeringen ook pas vanaf die datum zijn ingegaan.

In hoger beroep bij het Hof stelde X dat zij niet begreep waarom de door haar in 2015 genoten (nabetaling van) ZRGB-uitkeringen anders werden behandeld dan (nabetaling van) ZRGB-uitkeringen die waren genoten vanaf 1 januari 2016.

Het Hof was het met X eens en oordeelde dat het gelijkheidsbeginsel geschonden was door deze uitkeringen anders te behandelen dan de uitkeringen waarvoor de wetgever bovenbedoelde tegemoetkomingen had getroffen. Volgens het Hof bestond ook geen objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het verschil in behandeling. Het Hof pleegt vervolgens zelf rechtsherstel door te oordelen dat de in 2015 door X genoten uitkeringen – evenals de regelgever dat heeft gedaan voor uitkeringen vanaf 1 januari 2016 - niet de nadelige gevolgen mochten hebben van het zogenaamde progressievoorbehoud en stelde de inspecteur dus in het ongelijk. De aanslag Inkomstenbelasting 2015 diende op deze grond door de inspecteur te worden vastgesteld zonder deze uitkeringen daarbij in aanmerking te nemen.

Mocht u naar aanleiding van het bovenstaande vragen hebben of meer informatie wensen, neem dan contact op met mr. N.B.M. Vink of mr. S. Vink, advocaat-belastingkundigen, verbonden aan Vink & Partners Legal and Tax.