Wet werkelijk rendement box 3

Op 19 mei 2025 heeft het kabinet het wetsvoorstel “Wet werkelijk rendement box 3” ingediend bij de Tweede Kamer. Het uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat belasting over spaargelden, beleggingen en ander box 3-vermogen wordt geheven op basis van het werkelijke rendement. Het streven is om dit wetsvoorstel in te voeren per 1 januari 2028.

Hoofdlijnen van het wetsvoorstel

  • Het uitgangspunt van de Wet werkelijk rendement box 3 is dat in box 3 belasting zal worden geheven over het daadwerkelijk behaalde rendement, direct (huur, rente, dividend) en indirect, verminderd met de aftrekbare kosten tegen een tarief van 36%. Er wordt voor de heffing in box 3 dus niet langer uitgegaan van een forfait.
  • Voor wat betreft het indirecte rendement kiest het kabinet twee soorten belastingen:
  1. een vermogensaanwasbelasting, waarbij jaarlijks wordt gekeken naar de gerealiseerde waardemutaties van het vermogen, bijvoorbeeld als gevolg van verkoop, én de ongerealiseerde waardemutaties van het vermogen, te weten de jaarlijkse positieve of negatieve waardeontwikkeling van het vermogensbestanddeel. Dat is de hoofdregel.
  2. voor onroerende zaken en aandelen in startende ondernemingen / startups (minder dan 5 jaar actief) met een belang van minder dan 5% en een jaaromzet lager dan € 30 miljoen, geldt echter een vermogenswinstbelasting. Deze belasting is pas van toepassing wanneer de waardeverandering wordt gerealiseerd. Daarvan is sprake op het moment dat de onroerende zaak of de aandelen in de startende onderneming / startup worden verkocht.
  • Bepaalde kosten die direct verband houden met het verkrijgen, innen of behouden van het rendement, zoals onderhoudskosten van verhuurde panden of beheerskosten van beleggingen vormen aftrekbare kosten die in mindering komen op het behaalde rendement.
  • In een jaar dat er per saldo sprake is van een negatief rendement, dan pas kan dat negatieve rendement verrekend worden met het positieve rendement in toekomstige jaren. Dat is niet aan een termijn gebonden.
  • Er is enkel belasting verschuldigd als het rendement boven het zogenoemde heffingsvrij resultaat uitkomst van, zoals nu is voorgesteld, € 1.800,- per jaar.

Bijzondere situaties:

  • Bij eigen gebruik van onroerende zaken, niet zijnde de eigen woning (deze is belast in box 1 en niet in box 3) maar wel bijvoorbeeld de vakantiewoning, geldt een forfaitaire bijtelling van 3,35% van de WOZ-waarde van de woning. Deze bijtelling geldt alleen als de woning niet voor 90% of meer wordt verhuurd.
  • Bij verhuur van een onroerende zaak wordt uitgegaan van de werkelijke huurinkomsten.
  • Ingeval sprake is van gemengd gebruik van een onroerende zaak (eigen gebruik en verhuur) wordt jaarlijks het hoogste bedrag van de huurinkomsten of de fictieve bijtelling belast.
  • Zaken als auto’s, boten en kunst voor eigen gebruik blijven, net als in het huidige systeem, buiten de box 3 heffing, ingeval deze niet als belegging worden aangehouden.

Inwerkingtreding:

Het wetsvoorstel wordt naar verwachting in 2025 behandeld in de Tweede Kamer en moet uiterlijk 15 maart 2026 zijn aangenomen, wil invoering per 1 januari 2028 uitvoeringstechnisch mogelijk zijn. Tot 1 januari 2028 geldt het huidige (forfaitaire) stelsel en een tegenbewijsregeling, die er op neerkomt dat wie kan aantonen dat het werkelijke rendement in een jaar lager is dan het forfaitaire rendement voor het lagere rendement wordt belast.

Heeft u vragen over de Wet werkelijk rendement box 3 of wenst u nader advies, neem dan contact op met mr. N.B.M. Vink of mr. S. Vink, advocaat-belastingkundigen bij Vink & Partners Legal and Tax.