Prinsjesdag 2022

Op Prinsjesdag, dinsdag 20 september 2022, heeft het Kabinet Rutte-IV het Belastingpakket 2023 aangeboden aan de Tweede Kamer. Zoals verwacht, blijken de voorgestelde wijziging vooral ingrijpend voor vermogende particulieren en directeur-grootaandeelhouders. De belangrijkste verwachte maatregelen worden hieronder voor u op een rij gezet.

I. Wet Inkomstenbelasting 2021

Op het gebied van de inkomstenbelasting zijn de volgende relevante wijzigingen aangekondigd:

  • Tarief box 1:

​           ​Inkomen            Tarief box 1 (2023)

           ≤ € 73.030         36,93% 

           vanaf € 73.031  49,50%

  • De fiscale oudedagsreserve (FOR): de FOR wordt uitgefaseerd. Per 1 januari 2023 is het niet meer mogelijk om een oudedagsreserve op te bouwen.
  • De zelfstandigenaftrek: deze aftrek wordt verder afgebouwd. Met ingang van 2023 wordt de zelfstandigenaftrek verlaagd van € 6.310 in 2022 naar € 900 in 2027. In 2023 bedraagt de zelfstandigenaftrek € 5.030. De startersaftrek van € 2.123 blijft overigens ongewijzigd.
  • De middelingsregeling: de middelingsregeling wordt per 1 januari 2023 afgeschaft. Wel is er een overgangsregeling vastgesteld voor de jaren na 2022, op de voorwaarde dat ook het jaar 2022 in het middelingstijdvak is opgenomen. Met andere woorden: het laatst mogelijk tijdvak, waarover middeling mogelijk is, betreft de jaren 2022, 2023 en 2024.
  • Tarief box 2: het tarief in box 2 blijft 26,9% in 2023. Per 2024 wordt een tweeschijvenstelsel geïntroduceerd in box 2, en wel als volgt:

           ​Inkomen            Tarief box 2 (2024)

           ≤ € 67.000         24,50% 

           vanaf € 67.001  31%

            Fiscaal partners kunnen ieder gebruik maken van het lagere tarief over de eerste schijf.

  • Tarief box 3: het huidige tarief in box 3 wordt in de komende drie jaar met 1%-punt per jaar verhoogd, zodat het tarief in 2023 32% bedraagt, in 2024 33% en in 2025 34%.
  • De leegwaarderatio: de leegwaarderatio voor verhuurde woningen in Box 3 blijft bestaan, maar wordt versoberd met geactualiseerde percentages. Vanaf 2023 bedraagt het laagste percentage 73% voor rendementen tussen de 0% en 1%. Bij een jaarhuur vanaf 5% van de WOZ-waarde bedraagt de leegwaarderatio 100% van de WOZ-waarde. De leegwaarderatio zal niet meer kunnen worden toegepast, in geval van tijdelijke huurcontracten. Bij verhuur aan gelieerde partijen (bijvoorbeeld familieleden) wordt met ingang van 1 januari 2023 uitgegaan van een percentage van 100%, oftewel in een dergelijke geval geen korting meer wegens de verhuurde staat. Dezelfde percentages gaan ook voor de schenk- en erfbelasting gelden.
  • Heffingsvrij vermogen box 3: het heffingsvrij vermogen wordt per 1 januari 2023 verhoogd van € 50.650 naar € 57.000. Voor fiscaal partners wordt het heffingsvrij vermogen verdubbeld.
  • Wet rechtsherstel box 3: met dit wetsvoorstel wordt het beleidsbesluit rechtsherstel box 3 in wetgeving vastgelegd. De wetgever tracht hiermee, vooruitlopend op de heffing naar het werkelijke rendement in 2026, rechtsherstel te bieden voor enerzijds belastingplichtige die over de jaren 2017 t/m 2020 deel hebben genomen aan de massaalbezwaarprocedure én anderzijds voor belastingplichtigen wiens aanslagen op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststonden of waren vastgesteld. Daarbij wordt aangesloten bij de forfaitaire spaarvariant die is uitgewerkt naar aanleiding van het zogeheten Kerstarrest van de Hoge Raad. In dit op 24 december 2021 gewezen arrest oordeelde de Hoge Raad dat het box 3-stelsel in strijd is met Europeesrechtelijke recht op het ongestoorde genot van eigendom, nu het huidige systematiek van box 3 uitgaat van een forfaitaire samenstelling van het vermogen, waarbij belastingplichtigen geacht worden zowel een spaardeel als een beleggingsdeel te hebben, en geen rekening wordt gehouden met de daadwerkelijke verdeling van het vermogen. Deze wet vindt ook toepassing op de aanslagen over de jaren 2021 of 2022.

    In de forfaitaire spaarvariant wordt gekeken naar de daadwerkelijke verdeling van het vermogen. Daarbij wordt het vermogen onderverdeeld in drie categorieën, te weten in banktegoeden, overige bezittingen en schulden. Elk met een eigen forfaitair rendementspercentage. Het rendement zal dus per categorie worden vastgesteld. Daarbij wordt het forfaitaire rendementspercentage voor banktegoedenspaargeld gebaseerd op het gemiddelde maandelijkse rentepercentage op deposito’s van huishoudens met een opzegtermijn van maximaal drie maanden over de periode van januari t/m november van het kalenderjaar, zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank. Ook de forfaitaire rendementsklasse voor schulden wordt gebaseerd op gemiddelden, en wel op de gemiddelde maandelijkse hypotheekrente van huishoudens over de periode januari t/m november van het kalenderjaar, zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank. Voor de categorie overige bezittingen blijft de huidige meerjarige formule van rendementsklasse II van toepassing, hetgeen neerkomt op een gewogen gemiddelde van het meerjaars gemiddeld bruto rendement op obligaties, aandelen en onroerend goed.

    De waarde van de banktegoeden, de overige bezittingen en schulden op 1 januari worden vermenigvuldigd met de hierboven genoemde percentages en vervolgens wordt het berekende rendement gesaldeerd. Dit rendement wordt gedeeld door de rendementsgrondslag (waarde van de bezittingen minus de waarde van de schulden; het vermogen). Met het aldus berekende effectieve rendementspercentage kan het nieuwe voordeel uit sparen en beleggen worden berekend door deze tot slot te vermenigvuldigen met de grondslag sparen en beleggen (het vermogen minus het heffingvrij vermogen).

    In het wetsvoorstel wordt vastgelegd dat de nieuwe berekening op basis van de forfaitaire spaarvariant wordt vergeleken met de berekening uit het oude stelsel. Vervolgens wordt de berekening die het gunstigst is voor de belastingplichtige toegepast, zodat belastingplichtigen die met de oude berekening meer hadden betaald dan met de nieuwe berekening, het meerdere terugkrijgen.

  • Overbruggingswet box 3: deze wet treedt naar verwachting in werking per 1 januari 2023 en bevat - zoals het er nu voor staat – overbruggingswetgeving voor de jaren 2023, 2024 en 2025. Het kabinet is namelijk voornemens om met ingang van 1 januari 2026 een nieuw stelsel in te voeren op basis van het werkelijk behaalde rendement.

    Het doel van het voorstel Overbruggingswet box 3 is om de berekening te baseren op de voor rechtsherstel gekozen oplossing, te weten de forfaitaire spaarvariant. Daarbij wordt belastingheffing over Box 3-vermogen gebaseerd op de werkelijke samenstelling van het vermogen, onderverdeeld in drie categorieën: banktegoeden (waartoe ook contant geld wordt gerekend), overige bezittingen en schulden. Voor de berekening van het nieuwe voordeel uit sparen en beleggen wordt verwezen naar bovenstaande toelichting op het wetsvoorstel Wet rechtsherstel box 3.

II. Wet op de Loonbelasting 1964

Op het gebied van de loonbelasting zijn de volgende relevante wijzigingen aangekondigd:

  • Onbelaste reiskostenvergoeding: met ingang van 1 januari 2023 wordt de onbelaste reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer verhoogd van € 0,19 naar € 0,21 per kilometer. Vanaf 1 januari 2024 wordt deze verder verhoogd naar € 0,22 per kilometer.
  • 30%-regeling voor ingekomen werknemers: de 30%-regeling voor expats wordt met ingang van 1 januari 2024 beperkt tot de Balkenende-norm (2022: € 216.000 op jaarbasis). Daarbij wordt een overgangsregeling geïntroduceerd, inhoudende dat voor bestaande gevallen de aftopping van de 30%-regeling pas toepassing vindt vanaf 1 januari 2026. Daarnaast wordt voorgesteld dat vanaf 2023 per kalenderjaar een keuze moet worden gemaakt voor het vergoeden van extraterritoriale kosten op declaratiebasis dan wel op basis van de 30%-regeling.
  • Gebruikelijkloonregeling dga: voorgesteld wordt om de doelmatigheidsmarge van 25% bij het vaststellen van het gebruikelijk loon af te schaffen. Hiermee kan het salaris van een directeur-grootaandeelhouder tot 25% lager worden vastgesteld dan het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking. Per saldo gaat het loon en de belastingheffing hierdoor omhoog.

III. Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Vpb)

Op het gebied van de vennootschapsbelasting zijn de volgende relevante wijzigingen aangekondigd:

  • Tarief Vpb: per 1 januari 2023 wordt de schijfgrens verlaagd van € 395.000 naar € 200.000. Hierdoor valt de belastbare winst eerder onder het hoge tarief van 25,8%. Daarnaast wordt het tarief voor de Vpb wordt over de eerste schijf (t/mt € 200.000) verhoogd van 15% naar 19%.
  • Vastgoed buiten het fbi-regime: een fiscale beleggingsinstellingen (fbi’s) is belast tegen een Vpb-tarief van 0%. Het kabinet heeft aangekondigd dat fbi’s per 1 januari 2024 niet meer direct in vastgoed (in Nederland of in het buitenland) mogen beleggen om in aanmerking te komen voor het fbi-regime. Deze maatregel moet ervoor zorgen dat de winst behaald met vastgoed in alle gevallen kan worden belast met Vpb.

IV. Overdrachtsbelasting

  • Tarief overdrachtsbelasting: met ingang van 1 januari 2023 wordt het algemene tarief overdrachtsbelasting verhoogd van 8% naar 10,4%. vakantiewoningen, niet-woningen of een garagebox. Voor starters onder de 35 jaar blijft bij aankoop van een woning een vrijstelling voor overdrachtsbelasting gelden. Bij de aankoop van een woningen voor eigen bewoning door een belastingplichtige, die niet in aanmerking komt voor de vrijstelling, blijft het verlaagde tarief van 2% van toepassing.

V. Erf- en schenkbelasting

  • Schenkingsvrijstelling voor eigen woningen (de Jubelton): de schenkingsvrijstelling voor eigen woningen wordt per 1 januari 2023 verlaagd van € 106.671 tot € 28.947. Deze vrijstelling blijft in 2023 ook gelden voor schenkingen aan niet-kinderen met een leeftijd tussen de 18 en 40 jaar. Met ingang van 1 januari 2024 wordt de schenkingsvrijstelling voor eigen woningen in zijn geheel afgeschaft.

VI. Overige fiscaal relevante ontwikkelingen

  • Wet excessief lenen bij eigen vennootschap: deze wet is op 13 september 2022 aangenomen door de Tweede Kamer. Met deze wet wordt beoogd bovenmatige leningen bij de eigen BV tegen te gaan. Ingeval een directeur-grootaandeelhouder samen met de fiscale partner meer dan € 700.000 leent, dan wordt, kwalificerende eigenwoningschulden daarbij uitgezonderd, het meerdere vanaf het jaar 2023 per jaareinde belast in box 2 met 26,9% (tarief 2023) inkomstenbelasting, alsof het een dividenduitkering is. Leningen vanuit de vennootschap aan een verbonden persoon en diens partner, zoals (klein)kinderen of (groot)ouders, tellen daarbij ook mee. De bedoeling is dat deze wet per 1 januari 2023 in werking treedt. Het eerste toetsmoment zal op 31 december 2023 plaatsvinden. U heeft derhalve tot dat moment de tijd om bovenmatige schulden zoveel mogelijk af te lossen.
  • Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO): het kabinet heeft op Prinsjesdag ook gereageerd op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek van 8 juli 2022 naar vermogensverdeling. Het IBO heeft in opdracht van het kabinet gekeken hoe vermogen is verdeeld in Nederland. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het kabinet onder meer het volgende aangekondigd:
  1. Aftrek van periodieke giften: voor de aftrek voor periodieke giften in de inkomstenbelasting wordt een plafond van € 250.000 per jaar ingevoerd.
  2. Bedrijfsopvolgingsregeling voor de inkomstenbelasting en erf- en schenkbelasting: verhuurd vastgoed wordt voor de bedrijfsopvolgingsregeling standaard aangemerkt als beleggingsvermogen, zodat de bedrijfsopvolgingsregeling voor de inkomstenbelasting en erf- en schenkbelasting straks niet meer kan worden toegepast op verhuurd vastgoed.
  3. Centraal aandeelhoudersregister: het kabinet heeft voorgesteld om te kijken naar de beperkingen van het UBO-register en de potentie van een Centraal Aandeelhoudersregister te onderzoeken.

Mocht u naar aanleiding van het bovenstaande vragen hebben, aarzel dan niet om contact op te nemen met mr. N.B.M. Vink of mr. S. Vink, advocaat-belastingkundigen bij Vink & Partners Legal and Tax.