Belastingheffing in box-3 is discriminatoir volgens Rechtbank Noord-Nederland

Rechtbank Noord-Nederland heeft op 2 augustust jl. geoordeeld dat het box-3 stelsel in de jaren 2017 en 2018 in strijd met het discriminatieverbod van art. 14 EVRM. Dit oordeel helpt de belastingplichtige echter niet, nu de Rechtbank oordeelt er desondanks niets aan te kunnen doen, omdat volgens de rechtbank de wetgever een en ander moet repareren middels een wetswijziging.

Bij de Rechtbank Noord-Nederland was in geschil of de vermogensrendementsheffing in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 14 EVRM, dan wel artikel 1 EP bij het EVRM. Het betrof een proefprocedure gevoerd in het kader van massaal bezwaar box 3 voor de jaren 2017 en 2018. Met ingang van 1 januari 2017 heeft de wetgever namelijk het box-3 systeem aangepast in een drieschijvensysteem en daarbij een vermogensmix ingevoerd, waarbij op basis van door de wetgever vastgestelde rendementen uit het verleden een gemiddeld rendement wordt toegerekend aan het spaardeel enerzijds en aan het beleggingsdeel anderzijds; het fictieve rendement is daarbij lager vastgesteld voor het spaardeel en hoger voor het beleggingsdeel. Het lage percentage voor sparen werd ingevoerd, omdat aangenomen wordt dat de mogelijke opbrengst op sparen beduidend lager is dan de mogelijke opbrengsten uit hoofde van andere beleggingsvormen. Zo ligt in 2017 het veronderstelde rendement op beleggingen circa 3,3 maal hoger dan op het spaardeel (5,39% / 1,63%). In 2018 was dat zelfs circa 14,9 keer hoger (5,38% / 0,36%). Bovendien was het de wetgever - toen zij het nieuwe systeem invoerde - bekend dat circa 40% van de belastingplichtigen, die te maken heeft met box-3, enkel spaartegoeden bezit.

Het voor box-3 over één kam scheren voor wat betreft de veronderstelde samenstelling van hun vermogen van alle belastingplichtigen is een keuze die de wetgever volgens de rechtbank niet had mogen maken, omdat deze evident van redelijke grond is ontbloot. De keuze van de wetgever kan voortgesproten zijn uit eenvoud in de uitvoering en het voorkomen van arbitrage, maar dat is volgens de Rechtbank geen excuus om een groep van 40% die te maken heeft met belastingheffing in box-3, te belasten met een onredelijk hoge belastingdruk. De Box 3-heffing is, zo oordeelt de Rechtbank dan ook, in 2017 en 2018 op stelselniveau in strijd met het discriminatieverbod van art. 14 EVRM. Zoals hierboven reeds opgemerkt, oordeelde de rechtbank echter dat zij in deze lacune niet kan voorzien en dat reparatie van het ontstane rechtstekort enkel kan worden gerepareerd door de wetgever middels een wetswijziging.

Kortom, wat dat betreft een teleurstellend resultaat, maar toch is er hoop nu Rechtbank Noord Nederland geoordeeld heeft dat de vermogensrendementsheffing voor de jaren 2017 en 2018 in strijd is met het discriminatieverbod.

Heeft u vragen over dit onderwerp, neemt u dan contact op met mr. N.B.M. Vink of mr. S. Vink, advocaat-belastingkundigen verbonden aan Vink & Partners Legal and Tax.