Belangrijkste punten uit het conceptwetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3

Sinds de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 heeft de belastingheffing in box 3 een forfaitair karakter. In het conceptwetsvoorstel “Wet werkelijk rendement box 3”, dat op 8 september 2023 voor consultatie is gepubliceerd, wordt voorgesteld om in box 3 inkomstenbelasting te heffen op basis van het werkelijk behaalde rendement van vermogen. De bedoeling is dat het wetsvoorstel in werking treedt per 1 januari 2027. Op het conceptwetsvoorstel voor een nieuw box 3-stelsel kan tot 20 oktober 2023 door eenieder worden gereageerd. Hierna worden de belangrijkste punten uit het conceptwetsvoorstel uiteengezet.

Hoofdregel algemeen: vermogensaanwasbelasting

Door de regering wordt als hoofdregel gekozen voor een vermogensaanwasbelasting. De heffing in Box 3 vindt in een dergelijk geval jaarlijks plaats zowel over de reguliere voordelen uit vermogen (zoals rente, dividend, huur en pacht) minus de kosten, als over de gerealiseerde (in geval van bijvoorbeeld een verkoop) én ongerealiseerde waardeontwikkeling van vermogensbestanddelen in het betreffende jaar (vermogensaanwas/koerswinst die er is, maar nog niet gerealiseerd is) minus de kosten. Door het jaarlijks belasten van vermogensaanwas wordt niet gewacht totdat het voordeel daadwerkelijk wordt gerealiseerd en wordt langdurig uitstel van belastingheffing voorkomen. De heffing vindt namelijk plaats aan de hand van een vermogensvergelijking tussen 1 januari en 31 december van een jaar, waarbij de vermogensbestanddelen gewaardeerd worden op de waarde in het economische verkeer en waarbij correcties gemaakt worden voor de in het jaar gedane stortingen en onttrekkingen. Een nadeel van een vermogensaanwasbelasting voor belastingplichtigen is dus dat belasting wordt geheven over waardeontwikkelingen die zij nog niet liquide hebben gemaakt. Dit kan verstorend werken, aangezien belastingplichtigen hiermee gestimuleerd worden om te kiezen voor meer liquide beleggingsmix. Daar staat tegenover dat ongerealiseerde, dan wel gerealiseerde verliezen in beginsel aftrekbaar zijn.

Voor banktegoeden, waaronder ook contanten en deposito’s worden verstaan, wordt niet gekeken naar de waardeontwikkeling, maar alleen naar de ontvangen rente, verminderd met de kosten, ter wille van de eenvoud op basis van het kasstelsel (de werkelijke inkomsten). Eventuele valutaresultaten op banktegoeden (bijvoorbeeld als de banktegoeden worden aangehouden in vreemde valuta) zijn daardoor niet belast, maar ook niet aftrekbaar.

Uitzondering 1: vermogenswinstbelasting voor onroerende zaken en aandelen in familiebedrijven en startups

Voor onroerende zaken en aandelen in familiebedrijven en startende innovatieve ondernemingen is als uitzondering op de hoofdregel gekozen voor een vermogenswinstbelasting. De heffing in Box 3 vindt dan enkel plaats over de reguliere voordelen en de gerealiseerde waardeveranderingen (meestal bij verkoop, wanneer het vermogensbestanddeel feitelijk te gelde wordt gemaakt). Ongerealiseerde waardeontwikkelingen van onroerende zaken en aandelen in familiebedrijven en startups zijn dan onbelast in Box 3.

Het eventuele voordeel uit eigen gebruik van een onroerende zaak wordt op forfaitaire wijze bepaald en gesteld op een vast percentage van de WOZ-waarde.

Bij het bepalen van het resultaat, behaald met onroerende zaken en aandelen in en winstbewijzen van een familiebedrijf of startup, dienen de bezittingen gewaardeerd te worden op de verkrijgingsprijs. Hierdoor is afschrijving op en tussentijds op- of afwaarderen van die bezittingen niet mogelijk. Onder de verkrijgingsprijs wordt verstaan: de tegenprestatie bij de verkrijging, vermeerderd met de ten laste van de verkrijger gekomen kosten ter zake van de verkrijging. Indien een tegenprestatie ontbreekt dan wel indien deze niet onder zakelijke omstandigheden tot stand is gekomen, wordt de verkrijgingsprijs gesteld op de waarde in het economische verkeer die ten tijde van de verkrijging aan de bezittingen kan worden toegekend.

In het wetsvoorstel wordt echter nergens gesproken hoe het zit met de verkrijgingsprijs van vermogensbestanddelen, die al in het bezit zijn van een belastingplichtige op 1 januari 2027. Men zou denken dat in dat geval een zogenoemde step-up naar de waarden in het economische verkeer per 1 januari 2027 zou mogen worden gehanteerd. Wanneer dat niet het geval is, worden immers over  waardestijgingen, die al tot 1 januari 2027 zijn opgebouwd, ook vermogenswinst geheven en dat zou een staaltje van ongerijmde terugwerkende kracht betekenen.

Momenteel wordt nog onderzocht wat onder een familiebedrijf of een startende innovatieve onderneming moet worden verstaan.

Op het moment dat een vermogensbestanddeel niet meer aan de vereisten voor toepassing van de vermogenswinstbelasting voldoet, zal een sfeerovergang plaatsvinden. Op dat moment vindt er een fictieve vervreemding plaats. De vermogenswinst- of verlies tot dat moment zal dan in de heffing worden betrokken, waarna in het vervolg de vermogensaanwasbelasting toepassing vindt.

Uitzondering 2: forfaitaire heffing voor eerste woning sparen en beleggen

Voor woningen in box 3 voor eigen gebruik, zoals vakantiewoningen, is voor de eerste woning sparen en beleggen, waarbij hoofdzakelijk (tenminste 70%) sprake is van eigen gebruik, gekozen voor een heffing op basis van een forfait. Dit forfait zal worden gesteld op een vast percentage van de WOZ-waarde.

Bij een belastingplichtige kan, al dan niet tezamen met zijn partner, slechts één woning sparen en beleggen in aanmerking worden genomen. Mocht de belastingplichtige meerdere onroerende zaken hebben, die als eerste woning sparen en beleggen kunnen worden aangemerkt, dan kan bij de aangifte gekozen worden welke van die onroerende zaken als zodanig aangemerkt dient te worden. Op een eenmaal gemaakte keuze kan niet meer worden teruggekomen. 

Een woning kan alleen als eerste woning sparen en beleggen kwalificeren, ingeval de belastingplichtige zowel het economische als juridische eigendom van de woning bezit. Daarbij geldt een uitzondering voor het geval dat een belastingplichtige een recht van vruchtgebruik, recht van bewoning of een recht van gebruik krachtens erfrecht heeft verkregen.

Een woning in aanbouw kan onder voorwaarden ook als eerste woning sparen en beleggen kwalificeren.

Een onroerende zaak kan alleen als eerste woning sparen en beleggen aangemerkt worden, indien de WOZ-waarde aan het begin van het eerste jaar, waarin de keuze wordt gemaakt, niet meer bedraagt dan € 1.200.000 (2023).

Overige bezittingen en schulden: vermogensaanwasbelasting

Voor het bepalen van het resultaat, behaald met overige bezittingen (zoals kapitaalverzekeringen, cryptovaluta, aandelen in reservefondsen van Verenigingen van Eigenaren en andere beleggingen) en schulden, dienen die bezittingen en schulden steeds aan het begin en aan het eind van het kalenderjaar gewaardeerd te worden tegen de op dat moment geldende waarde in het economische verkeer. De voordelen, die in een kalenderjaar met overige bezittingen en schulden worden behaald, worden bepaald door een vermogensvergelijking, en wel als volgt:

(1)    het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van de overige bezittingen en schulden aan het eind van het kalenderjaar en de waarde in het economische verkeer van de overige bezittingen en schulden aan het begin van het kalenderjaar;

(2)    verminderd met de stortingen in het betreffende kalenderjaar; en

(3)    vermeerderd met de onttrekkingen in het betreffende kalenderjaar.

Voor vorderingen en schulden wordt een doelmatigheidsmarge voorgesteld. Dit houdt in dat de rente van vorderingen en schulden niet door het zakelijkheidsbeginsel wordt gecorrigeerd als en voor zover de afwijking van de overeengekomen rente ten opzichte van de marktrente niet hoger is dan een nog nader te bepalen bedrag of percentage. Momenteel wordt onderzocht op welke wijze het bepalen van de marktrente achterwege gelaten kan worden om het beoogde doel te bereiken.

Vorderingen en schulden mogen worden gewaardeerd op de nominale waarde.

Renten van schulden en de kosten van geldleningen die zijn aangegaan in verband met een eerste woning sparen en beleggen, dan wel periodieke betalingen op grond van erfpacht, opstal en beklemming met betrekking tot de eerste woning sparen en beleggen, worden niet in aanmerking genomen bij het bepalen van het resultaat behaald met overige bezittingen en schulden, nu daar bij de hoogte van het forfait al rekening is gehouden met deze kosten.

Van de belastingheffing in box 3 zijn vrijgesteld eventuele voordelen verkregen met het voor persoonlijke doeleinden gebruiken of verbruiken van overige bezittingen. Ook een eventueel voordeel dat wordt behaald met een door een schuldeiser prijsgegeven recht dat niet voor verwezenlijking vatbaar is, is vrijgesteld van de belastingheffing in box 3, voor zover dat meer bedraagt dan het verlies en de te verrekenen verliezen uit het voorgaande kalenderjaar. Het prijsgeven van een recht dat wel voor verwezenlijking vatbaar is, kan niet leiden tot een onbelast voordeel.

Vervangen van heffingvrij vermogen door heffingvrij inkomen

Het resultaat uit bezittingen en schulden wordt vrijgesteld tot een vast percentage van de belastingheffing in box 3 en betreft een voetvrijstelling. Dit betreft het heffingvrij inkomen.

Verlies(drempel)

Ingeval het resultaat uit bezittingen en schulden in een kalenderjaar negatief is, wordt dat bedrag aangemerkt als een verlies. Daarbij zal een verliesdrempel worden ingevoerd; dat wil zeggen dat het verlies enkel als verlies uit bezittingen en schulden zal worden aangemerkt, voor zover het bedrag hoger is dan de verliesdrempel.

Het bedrag van een verlies wordt vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking en wordt afzonderlijk vermeld op het aanslagbiljet. Daarbij wordt de verliesvaststellingsbeschikking gekoppeld aan het vaststellen van de aanslag, zodat dezelfde termijnen gelden. De inspecteur krijgt daarbij de bevoegdheid om een beschikking te herzien, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het vastgestelde verlies uit sparen en beleggen te hoog is. Deze herziening vindt plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, levert geen grond voor herziening op, tenzij er aan de zijd van de belastingplichtige sprake is van kwader trouw.

Voor de herzieningsmogelijkheden wordt aangesloten bij de mogelijkheden tot navordering. Daarbij geldt dat de herzieningstermijn begint te lopen vanaf het einde van het jaar waarop het verlies betrekking heeft.

Mogelijkheid tot verliesverrekening

Verliesverrekening vindt plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over het betreffende kalenderjaar. Het bedrag van het verrekende verlies wordt afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld.

Verliezen zijn in box 3 onbeperkt voorwaarts verrekenbaar (carry forward). Daarnaast is verliesverrekening mogelijk met het voorgaande jaar (carry back).

Overlijdensrisicoverzekeringen

Overlijdensrisicoverzekeringen, die uitsluitend bij overlijden van de belastingplichtige tot uitkering komen, zijn volledig vrijgesteld in box 3 (er wordt geen maximumbedrag meer gehanteerd).

Genotsrechten

Het genotsrecht, bijvoorbeeld een recht van vruchtgebruik, wordt gewaardeerd op nihil en het vermogensbestanddeel wordt gewaardeerd alsof er geen genotsrecht op gevestigd is. De reguliere voordelen zijn belast bij degene waar deze opkomen.

Administratieplicht

Voor belastingplichtigen met box 3-vermogen zal in beginsel een administratie- en bewaarplicht worden ingevoerd. Deze zal in lagere regelgeving nader worden ingekaderd.

Gedragseffecten / box-arbitrage

Het nieuwe box 3-stelsel stimuleert de aankoop van tweede woningen voor eigen gebruik.

Daarnaast blijven er verschillen bestaan tussen box 2 ( waarmee bedoeld wordt: de combinatie van vennootschapsbelasting en box 2) en box 3 bestaan, bijvoorbeeld met betrekking tot het genietingstijdstip en het tarief. Zo geldt in de vennootschapsbelasting het winstregime op basis van het realisatiebeginsel, waardoor waardemutaties over het algemeen op een later moment belast worden dan bij de voor box 3 voorgestelde vermogensaanwasbelasting. Andere verschillen zijn dat in de vennootschapsbelasting de werkelijke vermogenswinst van onroerend goed wordt belast en de werkelijke kosten aftrekbaar zijn. Ook de regels voor kostenaftrek en verliesverrekening verschillen. Een fiscale reden om vermogen juist in box 3 onder te brengen kan ontstaan door verschillen inhet box 3-tarief ten opzichte van het vennootschapsbelastingtarief in combinatie met het box 2-tarief. Tot slot is de heffing van overdrachtsbelasting een drempel voor het overdragen van onroerend goed vanuit box 3 naar een eigen vennootschap of andersom.

Voor nadere informatie over dit conceptwetsvoorstel en de fiscale gevolgen daarvan voor u zijn mr. N.B.M. Vink en mr. S. Vink, advocaat-belastingkundigen bij Vink & Partners Legal and Tax, bereid u nader van advies te dienen.

Bron: Conceptwetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 (voor internetconsultatie)