Vervolging voor witwassen is niet mogelijk na geslaagd beroep op inkeerregeling

X keerde in 2014 in door bij de Belastingdienst te melden dat hij beschikte over een niet eerder aangegeven Zwitserse bankrekening. Daar stond circa € 475.000 op. Dat was geld dat hij in de periode 1991 tot en met 1996 verdiend zou hebben verdiend met de verkoop van (tweedehands)goederen in Roemenië. De Belastingdienst legde conform het destijds geldende inkeerbeleid navorderingsaanslagen op zonder vergrijpboeten. Dat was toen nog mogelijk, in geval van een geslaagd beroep op de inkeerregeling.

De FIOD stelde echter daarna alsnog een strafrechtelijk onderzoek in, omdat naar haar oordeel er sprake was van witwassen, en ging daarom over tot strafrechtelijke vervolging van X. De strafkamer van Rechtbank Zeeland-West Brabant oordeelde dat er sprake was van witwassen en verbeurde een geldbedrag van € 393.916.

X ging hiertegen in hoger beroep. De strafkamer van Hof Den Bosch verklaarde het OM op 16 maart 2021 niet-ontvankelijk in de strafvervolging. Zij vond de verklaring van X, hoe hij aan het geld was gekomen – en dat was na het stellen van de nodige vragen door het Hof – aannemelijk, en derhalve ook de door X gestelde herkomst van deze gelden. Het Hof vond ook aannemelijk dat X met de handel in (tweedehands)partijgoederen veel geld had verdiend. Volgens het Hof was er dan ook voldoende bewijs geleverd voor een rechtstreeks verband tussen de op de bankrekening gestorte gelden en het door X gepleegde misdrijf, te weten het opzettelijk onjuist indienen van de aangiften IB 2002 t/m 2012. Hiermee was volgens het Hof sprake van een gronddelict voor het witwassen. Echter, doordat hij een geslaagd beroep op de ingekeerregeling heeft gedaan, was het recht op strafvervolging op de voet van artikel 69 AWR vervallen. Strafrechtelijke vervolging op grond van artikel 420bis Wetboek van Strafrecht was dan ook volgens het Hof niet meer mogelijk, omdat anders X voor hetzelfde feitencomplex opnieuw vervolgd zou worden. Dat is volgens het Hof in strijd met artikel 69 lid 3 AWR, de vrijwillige inkeerregeling. Het effect van de inkeerregeling zou als gevolg daarvan volgens het Hof teniet worden gedaan. Het Hof vernietigde daarop het vonnis van de Rechtbank.

Mocht u vragen hebben over het bovenstaande of hulp nodig hebben bij het (alsnog) aangeven van uw niet-aangegeven inkomens- of vermogenbestanddelen, neem dan contact op met één van de advocaat-belastingkundigen van Vink & Partners Legal and Tax.