Inkeer blijft ook mogelijk na berichtgeving in de landelijke media omtrent Groepsverzoek UBS

De Nederlandse Belastingdienst heeft in juli 2015 aan de Zwitserse autoriteiten verzocht om de bankgegevens van een nader omschreven groep Nederlandse rekeninghouders bij de UBS te verstrekken, ook wel bekend als het Groepsverzoek UBS. UBS heeft haar Nederlandse rekeninghouders in september 2015 schriftelijk geïnformeerd over dit groepsverzoek. Eind september 2015 is daar ook over bericht in de landelijk media.

Mevrouw X heeft een bankrekening bij de Zwitserse bank UBS gehad, welke rekening zij in februari 2014 heeft gesloten na overboeking van het aanwezige vermogen naar een andere Zwitserse bank. Op 30 juni 2016 doet mevrouw X een inkeermelding bij de inspecteur voor haar in het buitenland aangehouden vermogen.

In geschil is of de onderhavige inkeermelding tijdig was gedaan en zij mitsdien een geslaagd beroep op de inkeerregeling kon doen. Volgens de inspecteur kon dat niet meer, omdat door de berichtgeving in de landelijke media mevrouw X wist dan wel redelijkerwijs moest dat op het moment van inkeer dat de Nederlandse Belastingdienst een onderzoek deed naar Nederlandse zwartspaarders met een UBS bankrekening en dat daardoor de reële mogelijkheid bestond dat de Inspecteur haar UBS bankrekening op het spoor was of zou komen.  

Mevrouw X was het daar niet mee eens en ging in beroep bij Rechtbank Noord-Nederland, alwaar zij op 9 mei 2019 in het gelijk werd gesteld. De inspecteur ging vervolgens in hoger beroep bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was vast komen te staan dat mevrouw X formeel niet onder het Groepsverzoek UBS viel. De inspecteur stelde daarop dat mevrouw X weliswaar formeel niet onder het groepsverzoek viel, maar materieel wel; zij zou immers voldoen aan de kenmerken van het groepsverzoek. Het Hof achtte echter niet aannemelijk dat de inspecteur door het groepsverzoek op de hoogte zou komen van de bankrekening van mevrouw X bij UBS. De enkele vermelding in het groepsverzoek dat de Belastingdienst belang heeft bij gegevens van een bepaalde doelgroep, zonder uitdrukkelijke opname van deze doelgroep in het groepsverzoek, was daartoe volgens het Hof onvoldoende. Ook zijn stelling dat de Belastingdienst door nader onderzoek na afloop van het groepsverzoek (alsnog) bekend zou worden met haar bankrekening bij UBS, had de inspecteur niet concreet gemaakt. Het Hof concludeerde derhalve op 7 april 2020 dat de inspecteur op het moment van de inkeermelding op 30 juni 2016 - niet wist dat de inkeerder tot in 2014 een Zwitserse bankrekening bij UBS-bank had aangehouden en dat op dat moment ook de serieuze mogelijkheid bestond dat de bankrekening bij UBS-bank niet zou worden achterhaald of in verband zou worden gebracht met mevrouw X,

De Staatssecretaris van Financiën was het daar niet mee eens en stelde cassatieberoep in bij de Hoge Raad. De Hoge Raad stelde op 22 januari 2021 - in navolging van het Hof - mevrouw X in het gelijk en oordeelde - onder verwijzing naar haar eerdere arrest van 2 mei 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB1375 - dat de door het Hof vastgestelde feiten geen andere conclusie toelaten dan dat de inspecteur op het moment van inkeer geen aanwijzingen had van de door mevrouw X bij UBS aangehouden rekening en dat die rekening ook niet begrepen was onder het Groepsverzoek UBS.  Objectief gezien is dan uitgesloten dat mevrouw X ten tijde van de inkeermelding wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de inspecteur de onregelmatigheid in de aangifte bekend zou raken. In een dergelijk geval komt men ook niet meer toe aan de vervolgvraag, te weten of door mevrouw X een subjectief vermoeden aan de publicaties in de landelijk media zou kunnen worden ontleend. Mevrouw X kon derhalve bijna één jaar na het Groepsverzoek UBS een geslaagd beroep op de inkeerregeling doen.

De Hoge Raad heeft op 22 januari 2021 dan eindelijk het verlossende woord gesproken over de kwestie of inkeer na de berichtgeving in de landelijke media omtrent het Groepsverzoek UBS nog onder bepaalde omstandigheden mogelijk is. In de praktijk stelde de Belastingdienst zich steeds op het standpunt dat alle inkeermeldingen van Nederlandse rekeninghouders bij de UBS bank na de berichtgeving in de landelijke media per definitie te laat waren gedaan, zodat naar het oordeel van de Belastingdienst door hen geen geslaagd beroep op de inkeerregeling meer kon worden gedaan.

In ons eerdere nieuwsbericht van 19 juni 2020 hebben wij de hier bedoelde uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden reeds kort behandeld en vergeleken met een vergelijkbaar UBS-geval, dat door ons ter behandeling in hoger beroep is voorgelegd aan het Gerechtshof Amsterdam. Alhoewel wij in eerste aanleg hetzelfde hebben aangevoerd als in het hierboven behandelde geval van mevrouw X, ging Rechtbank Noord-Holland daar in ons geval niet in mee. Nu de Hoge Raad zich als hoogste Nederlandse rechter heeft uitgelaten over deze kwestie in het voordeel van de belastingplichtige, is de verwachting dat binnenkort ook in de procedure bij het Gerechtshof Amsterdam in het voordeel van belastingplichtigen zal worden beslist. Of dat ook daadwerkelijk zo is, zullen we echter nog even moeten afwachten.

To be continued!