OM eist hoge celstraffen in faillissementsfraude-zaak

Drie verdachten hebben volgens het Openbaar Ministerie gedurende een periode van 2 jaar deelgenomen aan een criminele organisatie, die zich op grote schaal bezig hield met failissementsfraude.

Twee van de verdachten hadden samen een juridisch advies- en boekhoudkantoor, waarin ze bedrijven hielpen die er financieel zeer slecht voor stonden en in feite op de rand van een faillissement verkeerden. Ze namen dergelijke bedrijven over. De derde verdachte werd als katvanger benoemd als bestuurder. Deze verdachte was een “echte” katvanger, omdat hij werkelijk niet wist wat de overgenomen vennootschappen feitelijk deden. Korte tijd na de overname gingen de bedrijven failliet, nadat de weinige activa die er nog waren “veiliggesteld” waren door de verdachten. Er was geen administratie en inlichtingen werden door de verdachten niet aan de curatoren verstrekt. Daardoor hadden de curatoren geen zicht op het geheel.

Pas nadat er een strafrechtelijk onderzoek werd ingesteld, werd duidelijk wat er was gebeurd. Uit dit onderzoek bleek volgens het Openbaar Ministerie dat de twee hoofdverdachten leiding hadden gegeven aan een criminele organisatie, waarbij de derde verdachte als katvanger werd gebruikt. Uit onderzoek bleek ook dat het 6 faillissementen betrof. De strafeisen die het Openbaar Ministerie aan de verdachten heeft opgelegd zijn hoog, omdat het Openbaar Ministerie vindt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur op zijn plaats is. Er diende volgens het Openbaar Ministerie ook andere maatregelen te worden opgelegd, teneinde te bereiken dat de maatschappij langdurig van dit soort praktijken verschoond blijft. Zo werd tegen de eerste verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 33 maanden geëist en tegen de tweede verdachte een gevangenisstraf van 27 maanden, beiden na een strafkorting van 3 maanden in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Tegen de derde verdachte eist het Openbaar Ministerie een gevangenisstraf van 21 maanden na een strafkorting van 3 maanden in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Voorts achtte het Openbaar Ministerie ontzetting van de uitoefening van beroep van het zijn van statutaire bestuurder van rechtspersonen voor de periode van 5 jaar nadat bovenbedoelde straffen waren uitgezeten gepast, alsmede openbaarmaking van het vonnis mét vermelding van de personalia van verdachten.

Kortom, geen leuk vooruitzicht voor deze verdachten. De uitspraak van de Rechtbank wordt op 18 juli 2019 verwacht.

Door: Klaus Vink