Kosten werkruimte in een huurwoning

De Hoge Raad heeft op 12 augustus 2016 beslist dat een zelfstandig ondernemer het volledige bedrag van de kosten van een werkruimte in de door hem gehuurde woning in mindering kan brengen op zijn winst uit de onderneming, zij het dat er wel een bijtelling van een forfaitair bedrag wegens privégebruik gedaan moet worden. Het betrof de volgende zaak:

X werkte als zelfstandige in de bouw. Bepaalde (voorbereidende) werkzaamheden verrichte hij vanuit een werkkamer in zijn huurwoning. Deze werkkamer besloeg iets meer dan 11% van de woning. De werkkamer was geen zelfstandig gedeelte van de woning als bedoeld in artikel 3:16 van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Bij een niet-zelfstandig gedeelte van de woning geldt dan de aftrekbeperking als bedoeld in artikel 3:16 lid 1 van de Wet IB 2001. 

De inspecteur ging in 2010 akkoord met een aftrek van € 902,- aan huisvestingskosten voor bovenbedoelde werkkamer. X ging in beroep en stelde dat de woning voor meer dan 10% voor zijn onderneming werd gebruikt en dat hij daardoor het huurrecht van de woning tot zijn ondernemingsvermogen mocht rekenen. Naar zijn oordeel waren de kosten van de werkruimte als gevolg daarvan aftrekbaar van de winst. De Rechtbank Den Haag en het Hof Den Haag waren het met de inspecteur eens dat dit niet kon, omdat het huurrecht geen bedrijfsmiddel zou zijn. Hierdoor kon de vraag of er sprake was van verplicht ondernemingsvermogen naar hun oordeel ook niet aan de orde komen. Het Hof Den Haag besliste dat de kosten voor de woning dan ook niet op deze grond in aftrek konden komen. Dat kon alleen voor zover er sprake was van ondernemingskosten. Aan de aftrek van deze kosten stond volgens het Hof echter artikel 3:16 lid 1 Wet IB 2001 in de weg, omdat de werkkamer naar verkeersopvatting geen zelfstandig gedeelte van de woning vormde. 

De Hoge Raad oordeelde echter in cassatie dat een huurrecht wél een vermogensrecht is dat tot het ondernemingsvermogen kan behoren en dat dus als gevolg daarvan aftrek ten laste van de winst wél mogelijk is. Volgens de Hoge Raad betekende dit dat het gehele bedrag van de huur ten laste van de winst kon worden gebracht. De Hoge Raad oordeelde dat daar wel een bijtelling wegens privégebruik (artikel 3:19 lid 1 Wet IB 2001) tegenover stond. 

Het bovenstaande is een interessant arrest, zij het dat de Hoge Raad de vraag of er in dit geval al dan niet sprake is van een zelfstandige woonruimte niet beantwoordt. De Hoge Raad kon dit, door te beslissen dat in casu geen sprake is van een “niet tot zijn ondernemingsvermogen behorende woning”, zoals bedoeld in artikel 3:16 van de Wet IB 2001. Als gevolg daarvan geldt de aftrekbeperking van dit artikel niet en zijn de kosten aftrekbaar. Er diende echter volgens de Hoge Raad wel een forfaitaire bijtelling in verband met het privégebruik plaats te vinden op grond van artikel 3:19 lid 1 Wet IB 2001. 

Het laatste is wel iets anders dan de publicaties die over dit arrest in bepaalde kranten zijn verschenen. Daarin wordt ten onrechte de indruk gewekt dat de kosten van een werkkamer in een huurwoning – en daarbij werd met name gedoeld op huurwoningen van ZZP’ers – volledig aftrekbaar zijn. Er werd niet of te weinig gewezen op het feit dat er als tegenhanger wel een bijtelling wegens privégebruik dient plaats te vinden.

Voor meer informatie met betrekking tot dit onderwerp kunt u vanzelfsprekend contact opnemen met een van de advocaat-belastingkundigen / belastingadviseurs van Vink & Partners Legal and Tax.

Door: Klaus Vink